De wisselwerking tussen vrije marktinstituties en deugdzaamheid: Interview Johan Graafland

In dit verdiepende artikel wordt Johan Graafland, hoogleraar aan de Tilburg School of Economics and Management geïnterviewd door Henri Slob, junior onderzoeker bij EIBE. Graafland leidde samen met Govert Buijs een onderzoek waarin het effect van de wisselwerking tussen liberalisering (de vrije markt) en deugdzaamheid werd onderzocht.

Meer over dit onderzoek en gerelateerd gedachtegoed is te vinden op: www.moralmarkets.org.

Wat was voor jou de aanleiding om het onderzoek te starten naar
deugdzaamheid in de economie en het bedrijfsleven?
De aanleiding voor het onderzoek naar deugdzaamheid in de economie en in
het bedrijfsleven begon bij de financiële crisis uit 2008-2009. Uit de
analyses nadien bleek dat de bedrijven in de financiële sector vooral op
de korte termijn en op winst gericht waren. Zorg voor de klanten was
onvoldoende aanwezig. Dat betekent dat (het gebrek aan) ethiek een rol
heeft gespeeld in het ontstaan van de crisis. Omdat financiële markten in
de jaren daarvoor geliberaliseerd waren, kwam de vraag toen op in hoeverre
ethiek een rol speelt in markten die geliberaliseerd waren. Wat is het
effect van de wisselwerking tussen liberalisering (de vrije markt) en
deugdzaamheid? Ethiek gaat in dezen om betrouwbaar zijn en
verantwoordelijk zijn in het licht van het algemeen belang.

Ethiek en deugdzaamheid zijn woorden waar economen niet veel mee bezig
zijn. Gedrag wordt gemeten en ethische overwegingen worden als exogeen
beschouwd. Hoe zie je dit veranderen? En welke richting gaat het op met
onderzoek op dit vlak?
In de meeste van onze onderzoeken nemen wij deugden ook wel exogeen, dat
wil zeggen dat ook wij veronderstellen dat ons model geen verklaring geeft
aangaande de ontwikkeling van deugdzaamheid. We nemen alleen het belang
ervan mee in ons model. In een aantal andere papers uit het grotere
Templeton project zijn deugden overigens wel endogeen binnen het
economische model dat we hanteren. In die papers zegt ons model dus wel
iets over de ontwikkeling van deugdzaamheid als gevolg van de
liberalisering van de markt. Hier gaat het om het crowding-in/-out effect
op deugdzaamheid door economische vrijheid. De resultaten uit die
onderzoeken laten onder meer zien dat overheidsregulering kan zorgen voor
een afname van intrinsieke motivatie bij ondernemingen uit het midden- en
kleinbedrijf. Intrinsieke motivatie is dan de variabele waarmee we
deugdzaamheid meten. Naast het crowding-out effect van de
overheidsregulering vonden we overigens ook dat ondernemingen die slecht
gemotiveerd waren om hun negatieve impact op het milieu te verminderen
zich toch meer gingen richten op een positieve impact, vanwege de overheidsregulering. Dit
laat zien dat wetten en regels, maar ook
stimuleringsmaatregelen kunnen helpen bij de overgang naar duurzaamheid.
Economen krijgen stukje bij beetje meer aandacht voor deugden. Het
probleem voor hen is echter dat deugden moeilijk te meten zijn. Gedrag
daarentegen is heel goed meetbaar. Er is wel een onderzoeksgroep in
Duitsland, onder leiding van professor Armin Falk (University of Bonn;
CEO Institute of Behavior and Inequality), die instrumenten ontwikkelt om
deugden te meten en analyseren.

De resultaten van jullie onderzoek lijken weinig ruimte voor agentschap
te geven. Veel hangt af van de maatschappelijke langetermijnoriëntatie en
de mate van economische vrijheid. Waar ligt de meeste hoop op resultaat
als het gaat om de acties van mensen en bedrijven?
Dit is heel lastig, want op landenniveau ontwikkelt een cultuur heel
langzaam en verandert een gerichtheid op de lange of korte termijn ook
over een langere periode. Op dit niveau kunnen wel enkele zaken
geïdentificeerd worden als belangrijk voor de bevordering van
maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), zoals: de signaalfunctie
van wetten en de invulling van de toezichtfunctie. Bij dit laatste bedoel
ik dat toezichthouders al lange tijd de performance van organisaties
meten, maar ze moeten ook kijken naar de persoonlijke kenmerken van het
bestuur bijvoorbeeld, zoals de aanwezigheid van langetermijnoriëntatie
die weer een uitdrukking is van onderliggende deugden als voorzichtigheid,
geduld, zelfbeheersing en matigheid. Dit wordt overigens al in toenemende
mate gedaan en dat is goed.
Binnen bedrijven is er makkelijker een verandering te realiseren in de
gerichtheid op de lange of korte termijn. Denk hierbij aan de keuze bij
het aannemen van een nieuw directielid of een leidinggevende op een ander
managementniveau. Via assessments kan je vrij goed achterhalen wat de
waarden van diegene zijn en dan kun je dus kijken of die waarden aansluiten
bij waar je naartoe wilt als organisatie. Ook maakt het een verschil op
basis van welke informatie je mensen beoordeelt. Wat daarin meeweegt,
bepaalt voor een deel hoe mensen zich gaan gedragen. Ga je mensen dus
alleen maar op hun productiviteit beoordelen dan zullen ze zich hier het
sterkst op richten en dit gaat ten koste van zaken als deugdzaamheid en
werknemersgeluk binnen een team. Uiteraard is er ook nog het
socialisatieproces waarmee je mensen waarden ‘aanleert’. Hiermee kun je
mensen binnen je organisatie helpen aanpassen aan een verandering in
organisatiewaarden, in plaats van het creëren van een verschuiving via
enkel de vervanging van leidinggevenden en medewerkers.
Liefde, zorg en een langetermijnoriëntatie komen ook terug in de
rentmeesterschapstheorie (stewardship). Drie manieren van
institutionalisering van dit rentmeesterschap, zo volgt uit een
gevalsstudie van Segal en Lehrer, zijn: Blijvend gesprek over waarden;
Verantwoordelijkheden decentraal wegleggen; Ontwikkelen van competenties.

Zie je, op basis van je eigen onderzoek, een kans om hier
beleidsaanbevelingen uit te halen?
Het blijvende gesprek over waarden is een bekende manier om
rentmeesterschap aan te wakkeren. Een decentrale structuur met beperkte
centrale besluitvorming is nog niet een voldoende voorwaarde om een
ethische samenleving te vormen. Dit vanwege de voorwaarde dat op alle
niveaus een transformatie nodig is om tot een meer verantwoordelijke
samenleving te komen. Als er één laag niet mee wil doen dan zou namelijk
de hele exercitie mislukken. Kijk bijvoorbeeld naar de bouwfraude, stoppen
lukte niet door de manier waarop deze markt werkte.
Het ontwikkelen van competenties is ook op landenniveau belangrijk.
Hierbij kijk ik vooral naar het ontwikkelen van vertrouwen, wat ik
categoriseer als een morele competentie. In een studie die ik in 2019
gepubliceerd heb, komt dit terug. Daarin ging het om de vraag welk effect
economische vrijheid (vrije marktinstituties) heeft op menselijke
ontwikkeling waarbij deze relatie beïnvloed wordt door de mate van
vertrouwen binnen de landcultuur. Het resultaat van dit onderzoek was dat
menselijke ontwikkeling alleen toeneemt in een geliberaliseerde markt
wanneer de maatschappij als geheel hoog scoort op vertrouwen.

Ten slotte, wat is volgens jou de rol van liefde in de reis naar een
samenleving waarin mensen elkaar en de instituties vertrouwen?
De liefde is een katalysator. Het doel is namelijk om toe te gaan naar
reciproke relaties waarin mensen waarde aan elkaar toevoegen. Wanneer
iemand dat nog niet doet dan wil je diegene liefdevol helpen veranderen.
Lukt dit niet dan ontstaat er een spanning tussen liefde en
rechtvaardigheid, overigens ook tussen liefde voor het individu en liefde
voor het geheel. Liefde, gedefinieerd als ‘geven zonder iets terug te
verwachten’, kost namelijk iets (geld, geduld, etc.). Dit kan niet
eindeloos. Organisaties die alleen maar geven, houden op den duur op te
bestaan. Een medewerker of leidinggevende die dus ongewenst gedrag
vertoont, verdient een tweede kans, maar de tolerantie eindigt op den
duur. Overigens, als ontvanger van liefde bouw je ook onvoldoende
eigenwaarde op wanneer je weinig tot niets teruggeeft binnen de relatie.
Wederkerigheid zit van nature in vrijwel ieder mens.

Henri Slob, Junior Onderzoeker en Secretaris van EIBE.

 

 

Naar overzicht