Kansengelijkheid (deel 3): Je startvermogen is enorm bepalend en dat komt mede door het neoliberalisme
Hoe groot je startvermogen is, is in Nederland vaak bepalend voor de rest van je leven. Maar hoe ongelijk is de welvaart in Nederland eigenlijk verdeeld? Wat zijn de oorzaken en gevolgen van economische ongelijkheid? En hoe zit het met klimaatongelijkheid? Bjorn Lous, milieu-economisch onderzoeker bij het CBS en mede-auteur van het boek ´Er is leven na de groei´, beantwoordde al onze vragen over dit thema.
Hoe is het gesteld met de (inkomens)ongelijkheid in Nederland?
Als je puur naar inkomensongelijkheid kijkt is niet heel verkeerd gesteld met Nederland, maar de Scandinavische landen doen het nog beter. Als je echter naar vermogensongelijkheid kijkt, scoort Nederland veel slechter. De vermogensongelijkheid in Nederland is vergelijkbaar met die in de Verenigde staten of verschillende Zuid-Amerikaanse landen. 60% van het vermogen is ongeveer in bezit van rijkste tien procent. Er is dus een enorme ongelijkheid.
Een discussie onder economen is of je pensioeninleg moet meenemen in het berekenen van vermogensongelijkheid. De Franse econoom Piketty vindt van niet: vermogen is volgens hem kapitaal wat vrij beschikbaar is. Over je pensioeninleg kan je niet direct beschikken, het is dus meer een vorm van uitgesteld inkomen. Je kunt je pensioeninleg bijvoorbeeld niet inzetten om je kansen op de arbeidsmarkt te vergroten door bijvoorbeeld het doen van een extra studie of talencursus. Als je de pensioeninleg niet meeneemt dan is er in Nederland een nog hogere vermogensongelijkheid.
Wat is de relatie tussen kansenongelijkheid en vermogensongelijkheid?
Je sociale positie wordt met name bepaald door je startvermogen. Als je uit een beter nest komt, dan kan je opgroeien in een gezin zonder geldzorgen en in een huis met grote tuin. Dit helpt mee om jezelf te ontwikkelen en om je talenten te benutten. Als je een groot startvermogen hebt, heb je geen financiële stress tijdens je studie. Je kan makkelijker een huis kopen in een gebied waar meer werk is, maar waar wonen ook duurder is. Je gezondheid is waarschijnlijk beter, omdat je geen fysiek zwaar werk hoeft te doen en omdat je een fijnere leefomgeving hebt. Vermogensongelijkheid werkt dus op allerlei manieren door.
U hebt onderzoek gedaan naar de gevolgen van inkomensongelijkheid in Nederland. Wat waren uw voornaamste bevindingen?
Ik heb gefocust op de relatie tussen economische vrijheid (dat heeft te maken met de structuur van de economie), inkomensongelijkheid en brede welvaart. Brede welvaart heb ik gemeten aan de hand van levenstevredenheid en vertrouwen. Allerlei factoren, zoals gezondheid en opleidingsniveau, en hangen samen met inkomensongelijkheid. Inkomensongelijkheid is dus een goede overkoepelende verklarende variabele.
Een groot deel van de inkomensongelijkheid heeft direct te maken hoe de economie georganiseerd is, zoals het belastingsysteem en de mate van vrijhandel. Uit mijn onderzoek blijkt dat vrijhandel nadelig uitpakt voor praktisch geschoolden met een lager inkomen. Praktisch geschoolden moeten in een situatie met veel vrijhandel namelijk gaan concurreren met de praktisch geschoolden uit lage-lonen landen. Aan de andere kant zijn veel vaardigheden, zoals het goed spreken van Engels, in een situatie met veel internationale handel juist belangrijker. Theoretisch geschoolden profiteren dus meer van vrijhandel. In een situatie met veel vrijhandel is er dus een grotere inkomensongelijkheid.
Als er minder overheidswetgeving is rond arbeidsomstandigheden, zoals veel ruimte voor flexcontracten, heeft dit ook een effect op de inkomensongelijkheid. Uit mijn onderzoek bleek: hoe minder overheidsregels, hoe groter de inkomensongelijkheid. Een grotere inkomensongelijkheid heeft vervolgens een effect op de levenstevredenheid, die is namelijk een stuk lager. Het onderling vertrouwen tussen mensen in de samenleving is dan ook lager, zo bleek uit mijn onderzoek.
Ziet u een bepaalde ontwikkeling in de inkomens- of vermogensongelijkheid?
Toen ik rond 2020 mijn onderzoek deed, heb ik wel een tijdseffect mee proberen te nemen. Ik had toen echter te weinig data om betrouwbare uitspraken te doen. In het algemeen kun je wel stellen dat het Nederlandse belastingstelsel niet echt denivellerend werkt. De inkomens- en vermogensongelijkheid neemt dus in elk geval niet af. Mensen met lagere inkomens verdienen relatief het meeste met arbeid, mensen met hogere inkomens hebben juist veel vermogensinkomsten. Omdat inkomen uit vermogen laag belast is en inkomen uit arbeid relatief hoog, worden de verschillen steeds groter.
Het overheidsbeleid van de laatste jaren focuste sterk op het vergroten van de economische vrijheid. Er was veel ruimte voor vrijhandel en weinig regelgeving rondom flexcontracten. Het effect daarvan is, zo blijkt uit mijn onderzoek, dat de inkomensongelijkheid toeneemt. Ik denk dus dat de ongelijkheid de laatste decennia groter is geworden, maar ik heb dit effect zelf niet kunnen meten.
U schreef in 2021 een artikel voor ESB over dit thema, is er ondertussen iets veranderd?
Sinds de coronacrisis is de rol van de overheid in het algemeen weer groter geworden. Er is bijvoorbeeld strengere wetgeving gekomen rond flexcontracten en de vrijhandel staat onder druk. Kritiek op het neoliberalisme lijkt mainstream geworden te zijn.
Ik heb rond 2020 het maatschappelijk vertrouwen geanalyseerd. In tussentijd is het maatschappelijk vertrouwen zeker niet verbeterd. Uit de nieuwste versie van de Monitor Brede Welvaart van het CBS blijkt dat het vertrouwen over de hele breedte van de samenleving onder druk staat. Hoewel het vertrouwen in andere mensen iets groter geworden is, is het vertrouwen in instituties (zoals de politie, rechters en de Tweede Kamer) sterk gedaald.
Sinds 2020 is de kritiek op het neoliberalisme dus meer mainstream geworden, zegt u.
Ja, dat denk ik wel. In wetenschappelijke hoek klonk er al langer kritiek, maar nu wordt deze boodschap breder omarmd. Ik ben bijvoorbeeld betrokken bij de post-groei beweging, waar Paul Schenderling het uithangbord van is. We merken dat ons nieuwe boek ‘Er is leven na de groei’ vaak gelezen wordt. De boodschap dat we op huidige manier niet verder kunnen, lijkt aan te slaan. Markten moet je niet te vrij laten: hoe we de samenleving vormgeven moeten we niet langer laten afhangen van de machtposities van grote bedrijven of rijke individuen.
U noemt het boek ‘Er is leven na de groei, waar u mede-auteur van bent. Wat is de boodschap als het om ongelijkheid gaat?
Economische ongelijkheid heeft een behoorlijke correlatie met klimaatongelijkheid. Dit komt omdat het grootste klimaatprobleem ons consumptiepatroon is. Daarbij is het consumptiepatroon van hogere inkomens veel schadelijker. Zij kopen misschien vaker producten met een duurzaam label, maar omdat ze meer producten kopen is de klimaatschade per saldo groter. Ook het effect van de Jevons-paradox is groter voor hogere inkomens. Mensen met een hoger inkomen rijden vaker elektrisch, wat ook nog eens fiscaal aantrekkelijk is, maar de meeste elektrische auto’s zijn SUV’s. De milieuwinst van elektrisch rijden wordt zo teniet gedaan doordat elektrische auto’s gemiddeld gezien groter zijn.
Wat is de beste manier om via economisch beleid kansengelijkheid te bewerkstelligen?
Allereerst moet je hiervoor een slim belastingsysteem inrichten. Het belangrijkste is dat inkomen uit arbeid net zo zwaar belast wordt als inkomen uit vermogen. Daarnaast stellen wij in ons boek voor om het btw-tarief af te stemmen op de CO2-uitstoot van een product of dienst. Ook moeten we duidelijke kaders aan de markt stellen. Er moet een inperking komen van flexcontracten zodat we lage inkomens een stuk zekerheid geven. Tot slot is het nodig om kritisch te kijken naar vrijhandel: in welke sectoren willen we dit wel en welke niet? Op deze manieren creëer je een goede basis voor de maatschappij en komt het onderlinge vertrouwen weer terug.