Maatschappelijk verantwoord meten
Het meten van winst, welvaart en groei op een inclusieve manier wordt op verschillende niveaus steeds normaler. Bedrijven en landen zien vaker in dat er in nieuwe tijd nieuwe meetmethoden nodig zijn. Het BBP als maatstaf voor de economische ontwikkeling wordt steeds meer bekritiseerd. Meer en meer bedrijven berekenen hun maatschappelijke kosten en maatschappelijke baten. Met professor Karen Maas [1] en professor Martin Hoogendoorn [2] spraken we over inclusieve economische meetmethoden.
Karen Maas: “Er wordt sinds de jaren ’90 al veel studie gedaan naar het meten van brede welvaart, maar toen was de tijd nog niet rijp om écht door te pakken.” Martin Hoogendoorn: “Er wordt inderdaad al heel lang gesproken over brede welvaart, maar nieuw is dat het bedrijfsleven dit nu ook omarmt. Tegenwoordig zit er geen spanning meer tussen maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) en het streven naar winst. Duurzaamheid is je license to operate. Als je niet duurzaam onderneemt, maak je op lange termijn geen winst meer. De grote doorbraak was denk ik zo’n twee jaar geleden met de Green Deal van de EU. Sindsdien staat het bedrijfsleven dus meer open voor nieuwe meetmethoden.”
Verschillende niveaus
Professor Maas: “Je ziet op verschillende niveau’s beweging. Op micro-niveau, dus op persoonlijk vlak, zie je dat jonge mensen liever bij bedrijven werken waar hun werk maatschappelijk nut heeft. Op het niveau daarboven, het niveau van bedrijven, zie je inderdaad dat ESG (Environmental, Social & Governance) en mvo steeds belangrijker worden. Tenslotte zie je op macro-niveau dat het BBP ter discussie staat als manier om de welvaart en groei van een land te meten.” Professor Maas ziet wel een verschil tussen de niveaus: “Op landenniveau zijn er wel initiatieven, zoals het Bruto Nationaal Geluk (BNG), een meetmethode uit Bhutan [3], maar nog geen verplichtingen zoals die er voor bedrijven al wel zijn.”
Martin Hoogendoorn: “Duurzaamheid is je license to operate”
Professor Hoogendoorn: “Een goed voorbeeld van zo’n verplichting is de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) van de EU.” De CSRD bepaalt dat bedrijven met meer dan 250 medewerkers verplicht zijn om te rapporteren over wat de impact is van hun activiteiten op mens en milieu. Hoewel de richtlijn is aangenomen, hebben lidstaten nog tot 2024 om de wet te implementeren.
Bottum-up
Naast top-down wetgeving, ziet Karen Maas ook verschillende bottum-up initiatieven ontstaan. Professor Hoogendoorn herkent dit en geeft het voorbeeld van Philips. “Philips meet in de hele value chain wat de negatieve impact is van hun apparaten, zoals energieverbruik, en rapporteert dit in de winst- en verliesrekening. Niet alleen externe kosten worden betrokken, ook de maatschappelijke baten worden berekend. Philips’ medische apparatuur heeft bijvoorbeeld positieve effecten op de gezondheid van de maatschappij. Wat Philips doet, noemen we true pricing.”
Karen Maas: “We moeten niet streven naar meer groei, of meer winst. We moeten streven naar meer van het goede.”
Het berekenen van de maatschappelijke kosten en baten, kan tot meer duurzaamheid leiden volgens Hoogendoorn. “Rapporteren is een middel. Het uiteindelijke doel is het veranderen van gedrag. Metingen vormen de basis voor nieuw beleid.” Volgens Karen Maas is het goed dat bedrijven zich af vragen waarom ze willen meten. “Als je wilt benchmarken of moet rapporteren, dan moet je op dezelfde manier meten als andere bedrijven. Als je als meet om bij te beleid te sturen, om je gedrag te veranderen, dan kan je ook op een verschillende manier meten.”
Private equity
Hoewel er verschillende bottum-up initiatieven zijn voor inclusievere verslaglegging, zijn er nog steeds bedrijven die het belang van duurzaamheid niet in zien. Martin Hoogendoorn: “Je hebt misschien twee koplopers en vijftig grote bedrijven die hun best doen. Er zijn nog veel meer bedrijven die nergens aan doen.” De invloed van private equity is daar, volgens professor Hoogendoorn, een van de redenen van: “Private equitypartijen willen hun aandeel na ongeveer vijf jaar verkopen, maar duurzaamheidsbeleid gaat over een langere termijn. Onder druk van de korte-termijn aandeelhouder, sneeuwt het maatschappelijk belang helaas soms onder. Sommige mensen zeggen daarom: ‘We moeten van een aandeelhoudersvergadering naar een stakeholdersvergadering’.”
Professor Hoogendoorn heeft goede hoop dat de markt corrigerend werkt. “Ik verwacht dat banken zulke bedrijven niet meer willen financieren, of alleen tegen een hogere rente. Daarnaast zullen steeds minder werknemers willen werken bij zulke bedrijven. Ik ben voor gereguleerd kapitalisme: aanvullend moet de wetgever grenzen stellen om extreme uitwassen te voorkomen.” Professor Maas vult aan: “We moeten niet streven naar meer groei, of meer winst. We moeten streven naar meer van het goede. Het kapitalisme en duurzaamheid zijn geen tegenstelling, mits we ervan overtuigd zijn dat investeren in duurzaamheid zal leiden tot lange termijn waardecreatie.”
Dit artikel is geschreven door Wilmer Klaassen, student-assistent bij Erasmus Institute for Business Economics (EIBE).
[1] Prof.dr. Karen Maas is hoogleraar Accounting and Sustainability aan de Open Universiteit en academisch directeur van Impact Centre Erasmus (ICE).
[2] Prof.dr. Martin Hoogendoorn RA is professor in Financial Accounting aan de Erasmus School of Economics (ESE). Ook is hij voorzitter van het Limperg Instituut, een samenwerkingsverband tussen verschillende universiteiten op het gebied van accountancyonderzoek.
[3] Ook Erasmus Happiness Economics Research Organisation (EHERO), een zusterinstituut van ICE en EIBE, heeft een database (The World Database of Happiness) ontwikkeld waarmee het nationale geluk van landen vergeleken kan worden.