Mens en Machine: Ethische Overwegingen in het Tijdperk van Kunstmatige Intelligentie

In het tijdperk van kunstmatige intelligentie (AI) worden we geconfronteerd met een fundamentele vraag: gaan machines menselijke eigenschappen krijgen?  Behalve dat dit een technische vraagstuk is, behelst de voortdurende ontwikkeling van AI-technologieën ook ethische vraagstukken. AI roept belangrijke vragen op over de menselijke identiteit en verantwoordelijkheid. In dit artikel gaan wij met prof. Dr. Paul van Geest, professor aan de Erasmus School of Philosophy en Tilburg University en betrokken bij het Erasmus Economics & Theology Institute,, in gesprek over de implicaties van AI voor ons mensbeeld en de ethische afwegingen die gepaard gaan met de toenemende integratie van AI in ons dagelijks leven.

 

Wordt de mens een machine of wordt een machine een mens?

Dit is inderdaad de grote vraag. Als iemand een pacemaker krijgt, is er een machine die hem of haar in leven houdt. Maar de scheidslijn tussen mens en machine is wel heel duidelijk. Met AI kan dat in de toekomst anders komen te liggen. Misschien worden de scheidslijnen tussen mens en machine flinterdun; bijvoorbeeld als machines een vorm van bewustzijn gaan ontwikkelen, zonder dat de schepper van deze machine, de mens, vat heeft op wat zich in dat ‘bewustzijn’ gaat afspelen. Deze kwestie moet  centraal staan in het de bewustwording van ethische en morele dilemma’s rondom de ontwikkeling van AI. Moeten wij dit willen, als we een dergelijke machine kunnen maken?

Niet minder belangrijk is een andere ethische overweging. AI wordt ontwikkeld in welvarende landen. Wij mensen willen altijd zelf beter worden van wat we uitvinden, vooral in het Westen. Er bestaat bezorgdheid dat AI uiteindelijk een maatschappelijk systeem kan genereren dat de kloof tussen rijk en arm vergroot.

En dan zijn er zorgen. Een eerste zorg is dat AI beslissingen kan nemen die onze maatschappelijke verhoudingen verder scheef kunnen trekken, zonder menselijke tussenkomst. Hierdoor kunnen ethische en morele overwegingen, die mensen zelf maken en die ons ook (goed of slecht) mens maken buiten beschouwing komen te staan, wat een potentieel gevaar vormt, dus voor ons eigen menszijn. Ten tweede kan AI ons leven zo sterk beïnvloeden dat onze individuele vrijheid om te beslissen, te bepalen en te ontwikkelen wordt aangetast. Dit zou afbreuk doen aan de essentie van ons menszijn: vrijheid.

Het is van cruciaal belang dat de mensheid fundamentele keuzes maakt met betrekking tot AI. Moet AI een middel blijven om ons leven te vergemakkelijken en een rechtvaardigere samenleving te creëren, of dreigen we door te gaan met ontwikkelen zonder de implicaties voor ons menszijn hiervan te overwegen? Daarom pleiten sommigen voor de ontwikkeling van ethisch bewustzijn parallel aan de groei van AI. We moeten ons afvragen welke impact AI heeft op ons als mensen, op een rechtvaardige wereld en op onze vrijheid. Deze vragen vereisen een bredere reflectie waarop we als samenleving nog niet volledig zijn voorbereid.

Het is van belang dat technici zich bewust worden van de ethische en antropologische implicaties van hun werk, en dat zij deze vragen meenemen in hun ontwikkelingsproces. Dit illustreert de noodzaak van een meer bewuste benadering van de ontwikkeling van AI, waarbij de menselijke maat niet uit het oog wordt verloren. Ethici moeten pro-actief zijn, en niet naderhand zeggen dat een bepaalde ontwikkeling goed of slecht is geweest.

 

Hoe kunnen we de essentie van het mens-zijn definiëren en onderscheiden van de kenmerken die we nu zien opkomen in geavanceerde AI-systemen?

Zoals gezegd: bij elke technische vraag hoort een even belangrijke ethische reflectie. Het lijkt erop dat we als technici geavanceerd zijn, maar op ethisch gebied staan we nog in de kinderschoenen met betrekking tot AI. Het is essentieel dat we mensen trainen in ethisch denken, en daarbij is het belangrijk om ons af te vragen: wat is eigenlijk ons onderliggende mensbeeld?

Sommigen beschouwen de mens als een redelijk wezen, terwijl anderen de nadruk leggen op de relationele aspecten van mens-zijn. Als we AI ontwikkelen die deze relationele aspecten bevordert, zitten we op de goede weg. Maar als we AI creëren die deze aspecten bedreigt, moeten we ons afvragen waar we mee bezig zijn. Concreet: als AI ons helpt solidair met elkaar te worden, elkaars intrinsieke waardigheid te zien en het gemeenschappelijk belang voor het eigen belang te gaan zetten, dan wordt de wereld beter. Maar als AI wordt ingezet om rijken rijker en armen armer te maken, dan zitten we goed fout.

Het is dus echt van cruciaal belang dat we net zo goed worden opgeleid in ethische vraagstukken als in technische vaardigheden als het gaat om AI. Alleen op die manier kunnen we verantwoordelijk omgaan met de kracht van AI en ervoor zorgen dat technologische ontwikkelingen bijdragen aan een betere en meer humane wereld.

 

Zijn emoties en creativiteit inherent aan menselijkheid, of kunnen we verwachten dat machines deze eigenschappen zullen ontwikkelen?

Vroeger dachten we, geïnspireerd door de filosoof René Descartes, dat alleen mensen bewustzijn hadden. Maar onderzoek heeft aangetoond dat dieren ook emoties kennen. Olifanten rouwen om gestorven familieleden. Bonobo’s worden boos als hun onrecht wordt aangedaan. Dit inzicht heeft de scheidslijn tussen mens en dier doen vervagen.

Een vergelijkbaar scenario kan zich voordoen met AI. Hoewel we nu machines als puur mechanisch beschouwen, is het denkbaar dat we in de toekomst machines ontwikkelen die bewustzijn hebben. Dan wordt de scheidslijn tussen mens en machine miniem. Wij hebben nu de macht om hier iets van te vinden. Als wij ons niet de vraag stellen of het ethisch of wenselijk is dat wij ‘entiteiten’ gaan ontwikkelen die op ons, mensen, gaan lijken en, mensgelijk, dingen anders, beter, slechter of heviger gaan doen dan wij, dan dragen we misschien wel bij aan onze eigen ondergang als mens. En daar zijn wij volgens mij niet voor geschapen.

 

Hoe kunnen we voorkomen dat AI-systemen menselijke vooroordelen uit data overnemen? En welke ethische overwegingen moeten we hierbij maken?

Data zijn manipuleerbaar. Ze kunnen worden gebruikt om van alles te bewijzen en te beweren. Er zijn vormen van fraude met data die alleen door de meest bedreven econometristen kunnen worden vastgesteld. Ondanks dat data als feiten worden gezien, kunnen ze toch worden gemanipuleerd, net zoals taal onze perceptie van de werkelijkheid kan vormen.

Een aantal basisprincipes spelen bij de omgang met data of ook het ontwikkelen van AI  een cruciale rol. Een fundamenteel principe dat in alle religies en wetgevingen naar voren komt, is de gulden regel: ‘Wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.’ Als de ontwikkeling van AI geschiedt van uit deze Regel en wij AI gebruiken om het leven zowel voor onszelf als voor anderen in alle opzichten beter te maken, kan AI een zegen zijn.

Het is cruciaal dat we ons morele kompas behouden en niet uit handen geven aan AI. Momenteel zien we al dat AI de kloof tussen rijk en arm vergroot, maar we kunnen niet simpelweg onze  morele verantwoordelijkheid afschuiven op AI en zeggen dat bepaalde besluiten onvermijdelijk zijn omdat de door AI gegenereerde data dit uitwijzen. Op krachten als orkanen hebben wij geen vat. Maar economie is in tegenstelling tot de natuur mensenwerk; wij hebben daar vat op. Onze keuzes maken een economisch systeem rechtvaardig. Als wij AI gaan opvatten als een natuurkracht en niet als mensenwerk zoals economie, dan zijn we reddeloos verloren. Bovendien: we moeten AI ontwikkelen als middel, niet als doel op zich, en ervoor zorgen dat het deugden bevordert en gebreken elimineert. Dit vereist een gezamenlijke keuze en voortdurende ethische afwegingen.

 

Wat betekent het om mens te zijn in een wereld waarin technologische vooruitgang ons steeds dichter bij het punt brengt waarop machines menselijke eigenschappen beginnen te vertonen?

Vroeger werd vaak gezegd dat de mens de kroon van de schepping is, maar soms lijkt het alsof we eerder een plaag voor diezelfde schepping zijn geworden. We vervuilen en beschadigen onze omgeving. Wat ons onderscheidt van andere schepselen is ons vermogen tot taal, tot reflectie, het vermogen om onze drijfveren en daden te overdenken, en ons historisch bewustzijn. We moeten de reflexieve ruimte zoeken om de gevolgen van onze uitvindingen en daden te overdenken, vooral voor anderen, die kwetsbaar zijn. Dat geldt ook voor de gevolgen van uitvindingen op het gebied van AI. Stel je voor dat AI een economisch model ontwikkelt waarbij het planten van bomen meer oplevert dan het kappen ervan. Als AI ons hierbij kan helpen, dan kunnen we de toekomst van onze planeet veiligstellen. En zullen wij echt gelukkig zijn.

Naar overzicht