‘Why Liberalism Works’ – Een Recensie Van Professor Jack Vromen
In dit vurige pleidooi voor een herwaardering van het liberalisme, pleit McCloskey voor een terugkeer naar de originele liberale waarden die de wereld zoveel welvaart hebben gebracht. Jack Vromen is professor Theoretische Filosofie bij de Erasmus School of Philosophy en tevens academisch directeur van het Erasmus Institute for Philosophy and Economics (EIPE)
McCloskey’s missie
Prof. dr. Jack Vromen is professor Theoretische Filosofie, met een speciale nadruk
op Filosofie van de Economie bij de Erasmus School of Philosophy. Tevens is hij
academisch directeur van het Erasmus Institute for Philosophy and Economics
(EIPE). In dit verdiepend artikel, recenseert professor Vromen het nieuwe boek van
Deirdre McCloskey ‘Why Liberalism Works’. McCloskey pleit in dit vurige boek voor
een herwaardering van het liberalisme en een terugkeer naar de originele liberale waarden.
Why Liberalism Works: How True Liberal Values Produce a Freer, More Equal,
Prosperous World for All (Yale University Press, 2019) brengt 50 meest
korte artikelen bijeen die Deirdre McCloskey de afgelopen jaren heeft
geschreven. Hoewel de artikelen een brede waaier van onderwerpen
behandelen, is een rode draad onmiskenbaar aanwezig: McCloskey breekt een
lans om het liberalisme dat ons allen volgens haar de afgelopen eeuwen
zoveel vooruit heeft geholpen niet af te serveren. Nooit eerder in de
geschiedenis is de levensstandaard zo spectaculair snel gestegen dan in de
landen waarin het liberalisme wortel heeft geschoten. Dat is volgens
McCloskey niet toevallig: anders dan vooral links-progressieven ons willen
laten geloven biedt het liberalisme nog steeds de sleutel tot verdere
verrijking in de brede zin des woords. Volgens McCloskey slaat de groeiende
groep criticasters van het neoliberalisme de plank volledig mis. Hen wordt
zowel een miskenning van de relevante historische feiten als een gebrek aan
elementaire economische inzichten verweten. McCloskey betoogt dat de
armoede door het liberalisme veel effectiever wordt bestreden dan door
bijvoorbeeld herverdelende progressieve belastingen. En daar waar dingen
misgaan blijkt niet de markt of het bedrijfsleven de boosdoener te zijn,
stelt zij, maar juist een uit zijn voegen gegroeide overheid, die niet het
algemeen belang blijkt te dienen, maar de deelbelangen van de rijken en de grote bedrijven.
In niet mis te verstane woorden veegt McCloskey de vloer aan met in haar
ogen naïevelingen die alle heil verwachten van de overheid. Zij ziet niet in
waarom mensen zich vrijwillig zouden willen onderwerpen aan staatsdwang, en
zich laten dirigeren door een dictatuur van de meerderheid, terwijl het
superieure alternatief van op maat gesneden transacties die op wederzijdse
vrijwillige instemming berusten voorhanden is. Geef mensen (en vooral de
armen) de mogelijkheid om zelf hun problemen op te lossen en je zult versteld
staan hoe inventief zij die mogelijkheid zullen aangrijpen. Tot voordeel
niet alleen van henzelf, maar van allen. Want dat is volgens McCloskey de
kern van het liberalisme: het geeft mensen – met name mensen die in voorgaande
hiërarchisch georganiseerde samenlevingen die kans niet kregen – niet alleen
de kans maar ook de juiste prikkels om met innovatieve oplossingen voor hun
problemen te komen. Die oplossingen moeten ook anderen tot voordeel strekken,
anders hebben die oplossingen in een markt geen kans van slagen.
Af en toe (zeker in de eerste artikelen) slaat McCloskey hierbij een militante
toon aan. Veel “dwaallichten” moeten het ontgelden. Toch blijkt de soep niet
zo heet gegeten te worden als zij wordt opgediend. Alle antioverheidsretoriek ten spijt blijkt
bij nauwkeurige lezing McCloskey bijvoorbeeld vóór het instellen van een sociaal vangnet te zijn
(maar beweert zij dat het vangnet in bijvoorbeeld in de V.S. niet beduidend lager ligt dan
in Nederland en Zweden), vóór het verhogen van eigendomsbelastingen en vóór
het herintroduceren (in de V.S.) van erfbelasting. Ook is zij vóór
belastingen om langdurig verplicht onderwijs voor iedereen te financieren.
Deze “concessies” laten zien waar het McCloskey uiteindelijk om te doen is
(en waar sociaaleconomisch beleid volgens haar op gericht moet zijn): het
bestrijden van armoede. Zij verwijt haar links-progressieve vrienden beslist
niet dat ook zij daar op uit zijn (of in ieder geval zeggen daar op uit te
zijn), integendeel, maar wel dat zij een verkeerd beeld hebben van hoe dat
doel het beste kan worden gerealiseerd.
McCloskey schrijft vlot en bevlogen, erudiet en met de nodige humor en
zelfspot. Dat maakt het lezen van het boek tot een plezier. Wat minder te
spreken ben ik over de onderbouwing van haar betoog. Aan de ene, “positieve”
kant overtuigt McCloskey vaak met het aandragen van veel wetenswaardige
gegevens en inzichten. Aan de andere “normatieve” kant vind ik dat haar
betoog tekortschiet. Op zich is het verfrissend (te midden van veel economen
die krampachtig – maar uiteindelijk mijns inziens tevergeefs – proberen hun
eigen waarden buiten beschouwing te laten) dat McCloskey er duidelijke
normatieve maatstaven op na houdt en daar ook expliciet voor uit komt. Maar
McCloskey onderneemt nauwelijks een serieuze poging om dit kader te
onderbouwen. Op dit normatieve vlak poneert ze vaak dingen zonder enige
argumentatie, alsof elk redelijk mens het er mee eens zou moeten zijn. Dit
laatste is beslist niet het geval en de standpunten die ze inneemt roepen
bovendien vragen op over haar eigen liberalisme.
Voor McCloskey staat liberalisme voor een systeem van “natuurlijke vrijheid”,
waarin het alle mensen wordt toegestaan hun eigen belangen op hun eigen
manier te behartigen. Deze formulering laat in het midden welke belangen de
armen precies hebben en ook wie dat mag bepalen. Je zou misschien denken dat
een echte liberaal dit op principiële gronden over wil laten aan de armen
zelf. Immers, wat stelt de vrijheid van mensen voor als zij niet zelf mogen
bepalen wat in hun belang is? Maar McCloskey lijkt dit niet over te laten
aan de armen. Zij bepaalt in feite zelf dat armen wel belang hebben bij een
substantiële verhoging van hun absolute levensstandaard, maar niet bij een
verbetering van hun relatieve positie ten opzichte van de rijken. Dit blijkt
o.a. uit haar afwijzing van het soort inkomens- (en vermogens-)gelijkheid
dat Piketty en zijn volgelingen voorstaan. Dit soort volgens haar op afgunst
gebaseerd gelijkheidsstreven ontbeert volgens haar een fatsoenlijke ethische
onderbouwing. McCloskey ziet niet in waarom een sterkere stijging van de
levensstandaard van de rijken dan die van de armen ethisch problematisch zou zijn.
Deze positie is verdedigbaar, maar wordt door McCloskey nauwelijks verdedigd.
Ze volstaat met een paar korte, verspreide verwijzingen naar filosofen als
Frankfurt en Rawls die haar positie zouden ondersteunen. Bovendien staat
haar positie op gespannen voet met het soort liberalisme dat zij voor zegt
te staan. McCloskey mag dan wel inkomensgelijkheid als een ethisch irrelevant
criterium afdoen, zij zegt als liberaal wel veel belang te hechten aan andere
vormen van gelijkheid als equal respect, equal standing, equal dignity en
equality of opportunity. Al deze vormen van gelijkheid lijken wel degelijk
samen te hangen met de relatieve achterstand in rijkdom die armen hebben ten
opzichte van de rijken. Neem bijvoorbeeld kansengelijkheid. Met alleen het
ophogen van hun absolute levenstandaard, zodat ze zich kunnen veroorloven
hun kinderen een excellente opleiding te geven, kunnen excellente opleidingen
en vooraanstaande maatschappelijke posities nog steeds buiten het bereik
blijven van de armen. Zoals Rawls benadrukte hebben kinderen van arme ouders
vaak al lang voordat zij aan de poort van de universiteit kunnen staan een
flinke achterstand opgelopen zodat van een eerlijke reële (substantiële)
kansengelijkheid geen sprake is. Relatieve deprivatie is ook voor het
liberalisme van McCloskey vanuit ethisch oogpunt problematisch.